Veranderende regelgeving, wereldwijde handelsconflicten, toenemende globalisering: bedrijven die in verschillende landen ondernemen, hebben te maken met veel uitdagingen. Op gebied van Trade compliance bevatten export controle- en sanctiewetgeving complexe maatregelen, die regelmatig acute aandacht vereisen (denk aan de sancties tegen Rusland). Overtreding van deze wetgeving kan vergaande consequenties hebben. Ook voor bestuurders die feitelijk leidinggeven aan een vennootschap, zo blijkt uit een recente strafzaak inzake de EU-sancties tegen Iran.
De zaak in het kort
Een Nederlandse onderneming dreef gedurende een periode van ruim 2 jaren in strijd met sanctiemaatregelen van de EU tegen Iran indirect handel met de National Iranian Gas Company in Iran. De onderneming deed dat door naar tussenpersonen in Dubai en Turkije uitvoerzendingen met onderdelen voor motoren te verzenden, die uiteindelijk bestemd waren voor de National Iranian Gas Company. De feitelijk leidinggevende, tevens bestuurder van de onderneming, is hiervoor door het Openbaar Ministerie strafrechtelijk vervolgd. De feitelijk leidinggevende wist dat de ondernemingen in Dubai en Turkije geen eindgebruikers waren van de goederen en heeft een economisch middel indirect ter beschikking gesteld aan een gesanctioneerde partij in Iran. Daarmee handelde hij in strijd met de sanctieregelgeving.
In eerste instantie is de bestuurder in 2017 door rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarna in hoger beroep het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de bestuurder ook veroordeelde. In het cassatieberoep bij de Hoge Raad werpt de advocaat op dat eerst moet worden vastgesteld wat daadwerkelijk met de uitvoerzendingen is gebeurd, om te kunnen concluderen dat sprake is van ‘indirect ter beschikking stellen’ van een economische middel aan een gesanctioneerde entiteit. De Hoge Raad was kennelijk geïnteresseerd in dit punt, en verzocht het Parket bij de Hoge Raad om een onafhankelijk advies over de in de Iran sanctiewetgeving voorkomende term ‘direct of indirect ter beschikking stellen’.
Trade compliance – juridisch kader
Alvorens we ingaan op het onafhankelijke advies van het Parket en de uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad, is het vanuit Trade compliance optiek goed om een blik te werpen op de onderliggende sanctiewetgeving voor de vervolging van de feitelijk leidinggevende in deze zaak.
Een Nederlandse onderneming dient zich op grond van artikel 94 Grondwet aan de Europese (sanctie)wetgeving te houden. In de onderhavige kwestie had de feitelijk leidinggevende gehandeld in strijd met:
- artikelen 2 en 3 Sanctiewet 1977: de Sanctiewet 1977 is een kaderwet en is de grondslag voor de uitwerking van (inter)nationale regels ter uitvoering van de internationale sanctiemaatregelen;
- artikel 1 lid 1 Sanctieregeling Iran 2012 juncto artikel 23 lid 3 Verordening (EU) 267/2012 (dit behelst de Europese sanctiewetgeving tegen Iran):
“Er worden geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de in de bijlagen VIII en IX genoemde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen.”
De uitvoerzendingen met onderdelen voor motoren worden beschouwd als economische middelen. Uit bovenvermelde bepaling volgt dat deze economische middelen niet indirect ter beschikking mogen worden gesteld aan de National Iranian Gas Company in Iran, zijnde een gesanctioneerde partij.
Hoge Raad
De Hoge Raad verzocht het Parket bij de Hoge Raad om een onafhankelijk advies over de in de Iran sanctiewetgeving voorkomende term ‘direct of indirect ter beschikking stellen’. In dit advies (een zogeheten conclusie) wordt aangegeven dat uit Europese jurisprudentie kan worden afgeleid dat niet behoeft te worden vastgesteld dat de National Iranian Gas Company, als gesanctioneerde partij, de economische middelen daadwerkelijk heeft ontvangen. In dat verband moet de uitdrukking ‘ter beschikking gesteld’ ruim worden opgevat, ‘daar zij niet doelt op een bijzondere juridische kwalificatie maar alle handelingen omvat die volgens het toepasselijke nationale recht moeten worden verricht opdat een persoon daadwerkelijk de volle beschikkingsbevoegdheid over het betrokken actief kan verkrijgen’.
Van indirect ter beschikking stellen is in een geval als het onderhavige sprake indien de handelsondernemingen in Dubai en Turkije de zes zendingen waarvan niet is vastgesteld dat zij in Iran zijn aangekomen ‘onder de zeggenschap van of in opdracht van’ de National Iranian Gas Company hebben besteld en/of ontvangen, en het voornemen hadden de economische middelen ten behoeve van National Iranian Gas Company te gebruiken. In casu was voldoende gebleken dat de uitvoerzendingen bestemd waren voor dit bedrijf in Iran.
Op 26 juni 2022 heeft de Hoge Raad arrest gewezen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en daarmee staat het eindoordeel, en de schuld van de bestuurder zijnde feitelijk leidinggevende, vast.
Betekenis voor de praktijk
De in internationale sanctiewetgeving veel voorkomende term ‘direct of indirect ter beschikking stellen’ houdt niet in dat autoriteiten moeten aantonen dat een gesanctioneerde entiteit economische middelen ook daadwerkelijk heeft ontvangen. Alle handelingen van een feitelijk leidinggevende binnen een onderneming kunnen in dat verband worden meegewogen.
De feitelijk leidinggevende, tevens bestuurder van de vennootschap, wist dat de ondernemingen in Dubai en Turkije geen eindgebruikers waren van de goederen, en daarmee werd in strijd met de EU-sanctieregelgeving een economisch middel ter beschikking gesteld aan een gesanctioneerde entiteit in Iran.
Het is en blijft van groot belang om als bestuurder en feitelijk leidinggevende trade compliance activiteiten goed te monitoren. Bedrijven hebben een vergaande onderzoeksplicht voor wat betreft het voldoen aan internationale sanctieregels.
Meer informatie
Mocht u vragen n.a.v. dit artikel, neem dan contact op met onze advocaten Handel, Industrie en Logistiek: