Dit is deel 1 van een blogserie over oneerlijke handelspraktijken. Tijdens het seminar dat wij houden op 11 oktober 2022 zullen wij uitgebreid stilstaan bij oneerlijke handelspraktijken. Niet alleen de in dit blog besproken handelspraktijken, maar ook die in de voedselketen en landbouw. U kunt zich nog aanmelden voor dit seminar via onderstaande button.
In een volgend blog gaan we in op de Wet handhaving consumentenbescherming waarmee de OHP ook bestuursrechtelijk gehandhaafd kan worden.
Meer info & Aanmelden
De Wet oneerlijke handelspraktijken (OHP) geeft regels over oneerlijke handelspraktijken die handelaren toepassen bij de promotie, verkoop of levering van producten en diensten aan consumenten. In dit blog gaan we in op de regels uit deze wet die in afdeling 3A van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terecht zijn gekomen.
Wat zijn oneerlijke handelspraktijken?
In de OHP worden twee soorten oneerlijke handelspraktijken onderscheiden. Dat zijn:
- misleidende handelspraktijken
- agressieve handelspraktijken.
De OHP is relevant voor een handelaar die handelingen verricht die rechtstreeks te maken hebben met de promotie, verkoop of levering van een product of dienst aan een consument.
De wet gaat daarbij uit van een brede definitie van het begrip “handelaar”. Hieronder kunnen ook producenten vallen, zij kunnen immers ook handelingen verrichten die rechtstreeks te maken hebben met bijvoorbeeld de promotie van een product aan de consument. Het toepassingsbereik van de OHP beperkt zich slechts tot de verhouding tussen handelaar en consument.
Misleidende handelspraktijken
Een handelspraktijk is misleidend onder de OHP indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden. Dit kan mede door de algemene presentatie van de (onjuiste) informatie, zoals ten aanzien van de kenmerken van een product of dienst, over de prijs of over de handelaar zelf. De handelaar die een product of dienst aanbiedt, mag dus geen onjuiste informatie geven die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden over onder meer de aard en kenmerken van het product. De gehele (niet-limitatieve) lijst met criteria wat als een misleidende handelspraktijk kan worden gezien, staat in artikel 6:193c BW.
Deze informatie moet ertoe geleid hebben dat de gemiddelde consument een besluit over de aanschaf van een product of het sluiten van een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
Naast dat er sprake kan zijn van een oneerlijke handelspraktijk op basis van het verstrekken van misleidende informatie door een handelaar, kan een handelspraktijk ook misleidend zijn, indien er sprake is van een omissie (nalatigheid). Een misleidende omissie in de OHP bevat een handelspraktijk waarbij essentiële informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen (artikel 6:193d BW). Onder een omissie vallen mede het onduidelijk, onbegrijpelijk, dubbelzinnig of het te laat verstrekken van essentiële informatie waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Bij de beoordeling van de vraag of de informatie verborgen is gehouden of is weggelaten, spelen de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium en de maatregelen die genomen zijn om de informatie langs andere wegen ter beschikking te stellen een rol.
Per situatie zal het verschillen wat verstaan moet worden onder informatie die als ‘essentieel’ kan worden aangemerkt. De wet geeft hierover meer duidelijkheid in de situatie, wanneer er een uitnodiging tot aankoop is gedaan en in de situatie waarbij er sprake is van commerciële communicatie, reclame of marketing. In het geval van een uitnodiging tot aankoop is essentieel de informatie over het product of de dienst, zoals beschreven in artikel 6:193e BW, voor zover niet reeds uit de context blijkt. Indien er sprake is van commerciële communicatie, reclame of marketing, is de informatie die genoemd is bij of krachtens de artikelen bepaald in artikel 6:193f BW in ieder geval essentieel.
Zwarte lijst: misleidende handelspraktijken
De wet geeft een ‘zwarte lijst’, waarin is opgenomen welke handelspraktijken onder alle omstandigheden misleidend zijn. Een voorbeeld hiervan is wanneer een producent op een product een label aanbrengt waarop staat dat het product diervriendelijk is, terwijl dit niet het geval is en de daarvoor vereiste toestemming ontbreekt. Een consument kan daardoor het product aanschaffen terwijl hij, bij het ontbreken van het label, een andere keuze had gemaakt.
Agressieve handelspraktijken
Een handelspraktijk is agressief als door intimidatie, dwang (waaronder het gebruik van lichamelijk geweld) of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument aanzienlijk wordt beperkt of kan worden beperkt.
Door deze beperking neemt de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst of kan hij een besluit nemen, dat hij anders niet had genomen.
Bij de bepaling of een handelspraktijk agressief is, wordt rekening gehouden met diverse omstandigheden. Dat volgt uit artikel 6:193h BW. Gedacht moet worden aan het gebruik van dreigende gedragingen of dreigende taal. Ook voor agressieve handelspraktijken is er een ‘zwarte lijst’ ‘zwarte lijst’ opgenomen in de wet.
Algemeen verbod
Er kunnen zich handelspraktijken voordoen die niet op de ‘zwarte lijst(en)’ staan en ook niet onder de criteria van ‘misleidend’ of ‘agressief’ vallen, terwijl zij toch oneerlijk zijn. Voor zulke gevallen heeft de wetgever een vangnetbepaling opgenomen. Dit vangnet houdt in dat een handelspraktijk oneerlijk is als een handelaar handelt:
- in strijd met de vereisten van professionele toewijding, én
- het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt, waardoor hij een besluit neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
Vordering ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken
Als een handelaar een oneerlijke handelspraktijk verricht kan de consument een vordering instellen op grond van de onrechtmatige daad. Uit artikel 6:193j BW volgt dat er een (zogeheten) omkering van de bewijslast geldt. Dit houdt in dat ten aanzien van de inhoudelijke juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie de handelaar moet bewijzen dat deze juist, duidelijk, volledig en niet misleidend was.
Indien de rechter vindt dat er door de handelaar onrechtmatig is gehandeld, is de handelaar voor de hierdoor ontstane schade aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat de schade niet aan zijn schuld is te wijten of op een andere grond niet voor zijn rekening komt.
Als het verweer van handelaar niet slaagt en de rechter tot het oordeel komt dat de overeenkomst tot stand is gekomen als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk, dan is de gesloten overeenkomst vernietigbaar.
In de praktijk is het niet altijd duidelijk welke handelspraktijken onder het algemeen verbod vallen. Zo kan een handelaar zich binnen de ene sector op een juiste wijze gedragen, terwijl deze gedraging binnen een andere sector of gericht op een andere doelgroep onjuist zou zijn met als gevolg een onjuiste handelspraktijk. Daarnaast kan zich vraag voordoen of een handelaar bepaalde informatie juist en duidelijk heeft verstrekt, waardoor er mogelijk geen sprake is van een oneerlijke handelspraktijk.
Meer informatie
Mocht u vragen hebben n.a.v. dit artikel, neem dan gerust contact op Gert-Jan de Jager (gj@kneppelhout.nl) – specialist op het gebied van Vastgoed- en Omgevingsrecht.