Doorgaans verwijst de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de beoordeling van een projectplan (en andere besluiten tot uitoefening van bevoegdheden door het waterschap) naar procedures in het kader van een onteigening of nadeelcompensatie op grond van artikel 7.14 Waterwet. Beroepsgronden die zien op de afwezigheid van een schadevergoeding of de hoogte van de geboden schadevergoeding leiden om die reden (bijna) nooit tot een gegrond beroep (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2019:2323).
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft onlangs in een uitspraak geoordeeld dat een projectplan niet in stand kan blijven omdat de agrariër in kwestie met dat projectplan geen duidelijkheid heeft gekregen over de hem toekomende compensatie, terwijl dat wel van het waterschap kan worden verlangd. Het besluit tot vaststelling van het projectplan geeft daarmee blijk van een onevenredige belangenafweging, aldus de rechtbank.
Projectplan
Deze uitspraak ziet op de vaststelling van een projectplan (artikel 5.4 Waterwet) en samenhangende besluiten op grond van de Waterwet voor de aanleg van waterrijke natuur in het Natuurnetwerk Brabant-gebied Noordrand Midden. Met dit projectplan wordt het voor het waterschap mogelijk om inrichtingsmaatregelen in het plangebied te nemen, het watersysteem aan te passen, peilwijzigingen aan te brengen en de binnendijkse teensloot te verruimen. Een agrariër is tegen vaststelling van het projectbesluit in beroep gegaan. Als gevolg van de peilverhoging komen twee van zijn percelen bij hoog water eerder onder water te staan en kunnen deze, aldus de agrariër, niet meer worden gebruikt voor agrarische bewerking.
De rechtbank overweegt dat het volgens jurisprudentie van de Afdeling niet zo is dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van een projectplan en dat het ook niet vereist is dat overeenstemming is bereikt met de betrokkenen over de te nemen maatregelen. Voldoende is dat in een projectplan is omschreven welke nadelige gevolgen kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen om die nadelige gevolgen ongedaan te maken en welke mogelijkheden er zijn om een financiële vergoeding te krijgen voor schade die niet kan worden voorkomen.
Die overweging is onzes inziens terecht en ook in lijn met de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling. Op grond van die jurisprudentie had de rechtbank kunnen overwegen dat kan worden volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheid die de agrariër heeft om op grond van artikel 7.14 Waterwet nadeelcompensatie te verzoeken, maar dat is waar de rechtbank een andere weg inslaat.
Onvoldoende inzicht
In plaats daarvan overweegt de rechtbank dat het waterschap onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het verlies van 3,5 ha van het areaal op evenredige wijze zal worden gecompenseerd. De rechtbank overweegt daarbij eerst dat het op grond van jurisprudentie niet vereist is dat er volledige overeenstemming is over die compensatie. De rechtbank vervolgt met de overweging dat het evenredigheidsbeginsel tegelijkertijd wel vergt dat bij een dergelijk verlies van areaal op het moment van het bestreden besluit meer duidelijkheid, dan wel (zelfs) overeenstemming (!) dient te bestaan over die compensatie.
Daarvoor acht de rechtbank van belang dat uit de bestreden besluiten alleen blijkt dat verweerder na de uitvoering van de maatregelen uit het projectplan (uiterlijk eind 2027) overeenstemming wil bereiken met de agrariër over zelfrealisatie, verkaveling of verwerving. Indien dit niet leidt tot overeenstemming voordat de peilverhoging plaatsvindt, wordt met inachtneming van de ‘Leidraad herstel natte natuurparels’ een voorstel gedaan voor financiële compensatie per jaar voor de geleden schade. Ter zitting is in dat kader kennelijk besproken dat op voorhand al vaststaat dat ruil van gronden niet mogelijk zal zijn en dat de agrariër vanwege de regels in het vigerende bestemmingsplan waarschijnlijk niet in aanmerking zal komen voor de jaarlijkse compensatie. Uit het bestemmingsplan blijkt volgens het waterschap dat akkerbouw op de percelen met de bestemming ‘Agrarische met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ in samenhang moet worden gezien met de waterhuishouding en daarmee geheel voor eigen risico is.
Vrijbrief
Vooral met die laatste opmerking heeft het waterschap een gevoelige snaar geraakt. Volgens de rechtbank betekent dat ten eerste dat de verwijzing naar de compensatieregeling van de leidraad inhoudsloos is. Ten tweede betekent dat volgens de rechtbank dat het waterschap de omschrijving van de gebruiksbestemming uit het bestemmingsplan als een vrijbrief lijkt te hebben gezien om de belangen van de betrokken eigenaren minder zwaar te wegen dan dat zij normaal gesproken doet bij een peilbesluit. Dat maakt, aldus de rechtbank, dat de bij het besluit betrokken belangen onevenredig zijn afgewogen en het beroep daarom gegrond is. De bestreden besluiten worden vernietigd.
Wat wij ons afvragen is of de rechter hetzelfde had geoordeeld indien het waterschap voor de verdere afwikkeling van de schade had volstaan met een verwijzing naar de toepassing van artikel 7.14 Waterwet zonder deze verder toe te lichten. De belangrijkste vraag blijft uiteraard of de onduidelijkheid rond de compensatie inderdaad de conclusie rechtvaardigt dat het projectplan niet goed (evenredig) is afgewogen. Mocht van deze uitspraak in hoger beroep worden gegaan, dan informeren wij u nog over de uitkomst daarvan met een extra blog.
Roundtable ‘Actualiteiten Waterrecht’
Deze uitspraak wordt op 5 oktober a.s. besproken tijdens de roundtable ‘Actualiteiten Waterrecht’. Voor meer informatie en inschrijving kunt u terecht op deze pagina.
Meer informatie
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met onze advocaten Eveline Smits of Gert Jan de Jager.